In deel 1 van deze serie zit Frank Bond vast in het jaar 2071. Daar leest hij een artikel dat terugblikt op het internet van vroeger. Tot zijn schrik ontdekt Frank dat de Groene Amsterdammer een oud interview bevat met niemand minder dan hemzelf. Deel 2 omvat dit interview waarin Frank uit 2040 grip probeert te krijgen op het fenomeen van de selfie. In Deel 3 gaat hij in gesprek met een oude dame en een Kale Man waarbij ze pratende weg tot een samenvatting komen van de problemen rondom de selfie. Aan het einde van deel 3 flipt de Kale Man. Hij beweert dat hij, de oude dame, Frank en de hele wereld waarin ze zich begeven slechts een geschreven constructie zijn. Hij doodt Hannah en schiet op Frank, maar die ontsnapt.
4. Tea, Mead, I and Me
Kletsnat klim ik op de kade. Buiten adem. Het water klotst wild tegen de kanten en mijn milt klopt pijnlijk in mijn zij. De Kale Man had nog meerdere keren op me geschoten, maar alle keren mis. Mijn haren en kleren druipen van het water en ik voel een ongezonde kou over mijn hele lijf. Mijn hoofd bonkt en zoemt, maar ik ben bang dat de Kale Man er ieder moment aan kan komen. Ik ren richting een vrijstaand pandje zo’n honderd meter verderop. Het is het laatste gebouwtje aan de rand van deze haven. Overduidelijk verlaten en in een aftandse staat. Ingegooide ruiten heeft het, met grove planken die alle andere ramen en deuren afschermen. Het begint nog harder te regenen. De wind blaast in een onregelmatig ritme door de haven. Ik ren door naar de achterkant van het gebouwtje en kijk rond. Als ik op die vuilniscontainer kan klimmen, kan ik via die container het platte dak op. En wie weet van daar naar binnen. Na wat klauteren blijkt mijn idee te kloppen. Het platte dak loopt over in een rottend balkon. Ik klim eroverheen. De ramen zijn dichtgetimmerd, maar de deur hebben ze zo gelaten. Op goede hoop probeer ik de klink. De deur opent en ik loop een donkere kamer binnen. Daar kruip ik in een hoek huilend ineen. Uiteindelijk val ik in slaap.
In mijn droom ben ik niet alleen. Ik begroet een Aziatische man met een staartje in zijn haar alsof we elkaar al jaren kennen en we geven elkaar een knuffel. Ik weet niet hoe, maar ik weet zijn naam. Hij heet Han. Hij ruikt aangenaam, naar wierook. We bevinden ons in een zonovergoten tuin en gaan zitten in het gras op een kleedje zo blauw als de lucht boven ons. Han schenkt me thee in. We kijken elkaar aan en proosten met een knikje.
Dan spreekt hij. ‘Ik ben blij dat je hier bent, Frank. Ik zal je het laatste puzzelstukje geven in deze selfie-odyssee. En dan kan je terug naar huis.’ Zijn gelaat en stem, alles is een en al rust. Ik bespeur een kalmte in mezelf die ik in tijden niet heb gevoeld.
Hij zoekt wat in de zakken van zijn blouse en laat me dan een puzzelstukje zien. Hij draait het vingervlug tussen zijn vingers en werpt het me dan toe. Ik vang het en bekijk het. ‘Het is chocolade. Eet maar op, voordat het smelt.’
Ik stop het in mijn mond en verrek. Wat een verrukkelijke chocolade.
Dan begin ik plotseling te praten. Ik wil stoppen, maar het kan niet. De woorden vormen zich als leesbare roze pluimen en stijgen als ballonnen op.
‘Het laatste puzzelstukje is George Herbert Mead. Zijn blik op het “Ik” en de “Mij” vormt het laatste puzzelstukje in deze analyse van de selfie. Mead’s sociologische theorie is dan wel oud en geïnspireerd door theorieën van Sigmund Freud en Carl Jung, de sociologische context maakt het actueel in onze mij-gedreven tijd.
Kort samengevat stelt Mead dat persoonlijkheid, het “Zelf”, twee onderdelen heeft: het “Ik” en de “Mij”. De Mij is de sociaal wenselijke persoonlijkheid. Het is de aangeleerde vorm die voortvloeit uit interactie met anderen en meer in het algemeen met de omgeving. Houdingen en meningen van anderen vormen de Mij zodra deze geïnternaliseerd zijn in het Zelf. Het Ik is het deel dat reageert op de blik van de samenleving. Het Ik gedraagt zich creatief, al is het binnen de context van de Mij. Het Ik buigt dus de sociale wensen, gaat hier op gezonde wijze tegen in en biedt weerstand. De spanning tussen beiden resulteert in het Zelf. Een persoonlijkheid.
Dit is ontzettend belangrijk in het licht van alles wat we over selfies hebben gesteld. De selfie nemende persoon laat de hele dag de Mij zien. De selfie voldoet immers aan de heersende normen. Het Ik bestaat nog wel, maar wordt iedere selfie weer onderdrukt. Terwijl de essentie van een selfie juist de poging is het Ik weer te geven. De selfiemaker denkt het Ik te uiten, maar uit niets dan de Mij. Het smoren van het Ik, die normaal creatief weerstand biedt tegen dat wat opgelegd is, is een serieuze vijand in de ontwikkeling van identiteit.’
Ik sluit mijn mond. Om me heen dwarrelen nog enkele roze pluimpjes woorden. Langzaam vallen ze uiteen. ‘Dat was maf’ zeg ik. Er verschijnen geen spreekwolkjes meer. ‘Interessant ook, want deze theorie omvat krachtig het individuele probleem rondom de selfie dat vervolgens een maatschappelijk probleem wordt.’
Han geeft geen reactie. Hij staart wazig voor zich uit. Zijn mond begint te bewegen alsof hij spreekt. Toch hoor ik niets. Boven zijn hoofd begint er iets te knipperen als een tl-buis. Het is een witte spreekballon. Zoals in oude Kuifje-strips. Als op een autocue verschijnt er nu tekst in de ballon. Ik begin te lezen.
‘Vind je ook niet dat selfies dus de stilstand van het ik weergeven? En vind je daarom ook niet dat de selfie hiermee als een lijk is? Als we een lijk zien missen we toch ook het echte leven? De stem, energie en persoonlijkheid van de overledene? Alles wat beweging bracht, is niet meer. Daarom heeft een lijk geen echte functie meer na het rouwproces. Het staat stil en doet niet meer mee aan het leven.
Een selfie is niet veel anders. Selfies fotograferen telkens weer de stilstand van het Ik. Kijk maar eens naar selfies van mensen die je kent. Zijn die misschien zo eng omdat je als kijker in de regel de persoon op de foto niet herkent zoals je die in het echte leven kent? Een kijker met een ontwikkelde Ik doorziet de leugen. Echter, een kijker die zijn jonge Zelf nog ontwikkelt, denkt in een selfie van een ander een Ik te zien die het moet gaan spiegelen. Hierdoor conformeert deze kijker vervolgens door een soortgelijke eigen selfie te maken om zo aan de (zelf)opgelegde norm te voldoen.
Dat dit gebeurt, blijkt uit het feit dat door selfies, gezichten op foto’s de laatste jaren steeds meer op elkaar zijn gaan lijken. De selfie normaliseert dus. Het schakelt de Ik uit door deze gelijk te stellen aan de Mij.
Retorisch gezien is de selfie een gevaar voor iedere Ik. Om in de termen van Mead te blijven: Je wilt niet iedere dag de hele dag je Mij bevestigen. Laat staan je Mij zijn. Je moet Ik zijn in een juiste balans met Mij om een gezonde relatie aan te gaan met je omgeving. En om te kunnen functioneren in de samenleving. In het geval van een verstoorde balans ligt ongeluk op de loer omdat je structureel de kern van je persoonlijkheid miskent.
Deze moderne biecht van stilstand verdient daarom een tegengeluid waarbij weer gepleit wordt voor persoonlijke ontwikkeling ten opzichte van de ander en het collectief. De terugkeer van het Ik in iedere dialoog. In de opvoeding, op school, in de politiek, op het nieuws, waar dan ook.’
De laatste spreekballon hapert. Er staat alleen nog: “[…]”.
Er volgt geen volgende ballon of tekst krijg ik de indruk. Een zachte wind blaast door het gras. Het wuivende geluid stemt me weemoedig. Han ziet eruit als een vastgelopen robot. Misschien wordt hij wakker als ik tot hem spreek?
‘Han? Han? Alles wat je zegt snap ik. Ik ben het overal mee eens, maar de vergelijking met een lijk? Het gaat hier juist om mensen die op de foto als een lijk zijn, maar in het dagelijks leven nog in beweging zijn. Precies daar ligt mijn enige hoop ten opzichte van de selfie. Door die beweging kan er sociale interactie ontstaan waardoor het Ik door niet-digitaal contact toch op een juiste manier tot stand komt.’
Han blijft stil. ‘Han?’ De kalmte van zojuist is weg. Ik voel me onrustig. Dan klinkt een geweerschot in de verte. En nog één heel dichtbij. De droom vervaagt. Mijn oren suizen en deze zoem intensifieert.
‘Word wakker lafaard!’ Ik schrik wakker. Voor me de Kale Man. Ik wil me verdedigen, iets doen, maar zonder pardon tilt hij me hardhandig overeind. Sleurt me door de kamer, gooit de deur open en duwt me er doorheen naar buiten: het hevige onweer in. Hij trapt me het balkon op. Dan prikt hij met zijn revolver in mijn rug. ‘ALLES hier is een constructie. Een fictie. Snap je dat nu? Of wil je dat niet onder ogen komen?’
Dit doet me allemaal wat aan The Matrix denken. Ik wil iets gevats zeggen zoals Spider-Man zou doen, maar er komt niets bij me op. ‘Doe je ogen dicht’. Ik haal mijn schouders op. ‘Doe je ogen dicht of ik schiet je dood’. Ik sluit mijn ogen. ‘Ga terug naar de droom.’
Tot mijn verbazing sta ik in een split second weer in het veld bij Han. Alleen… de Kale Man is er nu ook. Vragend kijk ik hem aan. ‘Ik heb het je al gezegd, Frank. We worden as we speak geschreven. We bestaan niet echt. 2071 is opeens ver weg hier hè? Je doet hier een theekransje alsof er nooit iets is gebeurd.’
Han is uit zijn catatonische staat. Tot mijn verbazing groet hij de Kale Man allervriendelijkst. ‘Michel? Jij hier ook? Dit is toch niet te geloven?’ Het kwartje valt bij mij eindelijk. ‘Michel Foucault! Natuurlijk, dat ik dat al die tijd niet heb gezien!’
Michel Foucault rolt met zijn ogen en geeft dan een schuchtere lach. ‘Nu dan, ter illustratie van mijn punt. Jij kan vermoed ik niet dood, Frank. Dat zou gevolgen hebben voor jouw toekomstige, fictieve ik. Daarom gaan alle kogels mis of gebeurt er niets wanneer ik op je schiet. Let maar op.’
Hij schiet met de revolver in mijn been. In mijn borst. In mijn arm. Ik voel niets. Dan loopt hij naar me toe en zet het geweer op mijn hoofd. Pang. Niets.
‘Klaar nu. Zo is het wel mooi geweest’ zegt Han. Hij pakt het geweer van Michel af en werpt het een eind weg. Hij geeft hem een zacht kneepje in zijn schouder. ‘Kom tot rust allebei.’ Hij slaat zijn arm om me heen. ‘Ik ben hier om jullie mee te nemen naar het einde. Loop met me mee naar dat huisje daar verderop, dan zullen jullie snappen hoe de vork in de steel zit.’
Gedrieën lopen we naar het huisje dat uitkijkt over de vallei. Ik weet niet wie ons schrijft, maar God wat kan hij uitzonderlijke zonsondergangen schrijven. Heimwee, levensgeluk en nietigheid borrelen in me op. En ik ben niet de enige. Michel huilt en snottert naast me.
Dan staan we stil voor de ingang van het tuinhuisje. Han haalt drie groene brilletjes tevoorschijn. Het lijken wel duikbrilletjes. We moeten ze op, anders mogen we niet naar binnen. Ik zet de mijne op. Het elastiek zit wat strak. Alles wordt lichtgroen. ‘Protocol jongens, protocol’, zegt Han. We grinniken jongensachtig naar elkaar. We zien er niet uit.
We lopen naar binnen. Het tuinhuisje is van binnen groter dan het er van buiten uit ziet. Die hoge plafonds had ik ook niet verwacht. Het oogt grotendeels leeg. Het heeft wat van een kapelletje. In het midden van de ruimte hangt een groot en zwaar gordijn. Dan galmt er een lage stem door de ruimte.
‘Deze vierdelige serie krijgt er een vijfde deel bij, heren. Staat u mij toe om toe te lichten waarom ik jullie dit alles heb aangedaan.’

Het Artwork voor 2071: A Selfie Odyssey wordt mede mogelijk gemaakt door Frank Bonds AI Bot B613