i. Introductie
Dr. John noemde hem “the best black, gay, one-eyed junkie piano genius New Orleans has ever produced”. Het citaat benadrukt dat er niemand is, of ooit nog zal bestaan, zoals James Carroll Booker III. Er is maar één waardige introductie te bedenken aan het zwarte pianogenie dat in 1939 werd geboren in New Orleans, en dat is het beluisteren van zijn muziek. Dit stuk neemt een specifieke opname van James Booker als uitgangspunt om zijn muziekfilosofie te definiëren: het nummer “Life”, geschreven door Allen Toussaint, maar vereeuwigd op Bookers livealbum The Piano Prince of New Orleans (1976).
Zodra je het stuk aanzet hoor je publiek klappen: Booker heeft nét plaatsgenomen achter de piano. Zijn vingers duiken in de riff: een pompende, groovy enfunky pianolijn waarbij je onmogelijk stil kunt zitten. “Woooo, alright!” piept Booker. Het publiek klapt zachtjes mee op de tweede en vierde tel, terwijl Booker de hoogte induikt en een roll speelt (een pianotechniek waarbij je twee noten heel snel achter elkaar laat klinken), en het lijkt bijna alsof Booker met 3 handen tegelijkertijd speelt. Hij werd niet voor niets “The Piano Prince of New Orleans” genoemd, en een later album bezingt de unieke autonomie van Bookers vingers met de titel “Spiders on the Keys” (luister vooral naar “Piano Salad”, of zijn New Orleans versie van The Beatles’ “Eleanor Rigby”).
Brother, brother, just a-look what they have done to your boy
You know the bullet is in so bad, it just look like they been having fun
Als Booker begint met zingen ben je óf hooked, of je haakt af. Maar het is niet te ontkennen dat Booker boeit. Allereerst hoor je de lol die hij heeft, zijn stem dreunt en knijpt en rijst naar hoge noten, om vervolgens een komische lage “know-woh-woh” te zingen. Voor Booker is perfectie slechts een middel, en nooit het doel, maar ondanks deze overtuiging is hij op geen enkele fout te bespeuren. Tegelijkertijd rammelt “Life” aan alle kanten, dit is muziek hoe het zou moeten zijn. Als pure ervaring gepresenteerd, door iemand die overduidelijk precies weet wat hij aan het doen is, en tegelijkertijd begrijpt hoe hij zijn luisteraars mee kan nemen op een muzikale reis.
Het hoogtepunt van “Life” is Bookers solo, drie minuten het nummer in, die elementen van klassiek, ragtime en boogie implementeert in één minuut van pure genialiteit. Met zijn rechterhand speelt Booker klassieke arpeggios (loopjes die heel hoog de piano inklimmen en dan weer naar beneden rollen) die Beethoven had kunnen doen opkijken, terwijl hij met zijn linkerhand nogal onorthodoxe ragtime-patronen blijft spelen. Luister bijvoorbeeld naar het basloopje dat onafgebroken door blijft gaan. Maar waar komen dan die akkoorden vandaan tussen de bas en de hoge noten, en die ook nog eens accenten spelen? De solo van “Life” toont Booker op een absoluut hoogtepunt, waarbij het lijkt alsof we luisteren naar twee piano’s in plaats van één, of naar een pianist met twintig vingers in plaats van tien. Niets is minder waar, en op dit nummer toont James Booker zich een meester van alle stijlen en speelt hij bas, ritme, groove en melodie allemaal tegelijkertijd. Frustrerend daarbij is dat hij het ook nog eens heel makkelijk doet lijken. Booker belichaamt wat de Italiaanse Renaissance schilders sprezzatura noemden: de kunst van de bestudeerde nonchalance, van ogenschijnlijke moeiteloosheid.
Aan het einde van de solo valt er een ongemakkelijke stilte, en je merkt het ontzag dat Booker in het publiek heeft geïnspireerd. Hier hoor ik op de opname altijd iemand zachtjes “Shiiit” zeggen, alsof deze persoon een zachte vloek uitslaat van respect. Daarna begint er een voorzichtig klappen, dat bang is te verstoren wat er zojuist is gezien en gehoord. Het is Booker zelf die de mensen terugtrekt naar het eerdere gevoel van euforie en plezier, met een “Ah-ha” en een hoge “Woohooo”. Vooral zijn eerste kreet is tekenend: “Do not try this at home” lijkt ie te zeggen: dit is het territorium van James Carroll Booker III. Met een “Alright” duikt de pianoprins van New Orleans terug in het hoofdthema, en werkt hij langzaam naar de conclusie van het stuk toe. “Life” eindigt met zes accenten rond blues-akkoorden. De laatste klanken die we horen zijn die van muzikaal ontzag vanuit het publiek (hiervoor vroeg je je misschien af hoe muzikaal ontzag klonk), en van Booker die vol plezier twee keer een “Danke schön” uitschatert.

ii. Bookers “Black Minute Waltz”
James Booker werd geboren in 1939 in New Orleans. Voor zijn vijfde verjaardag kreeg hij een saxofoon als cadeau van zijn moeder, maar Booker voelde zich meer aangetrokken tot de piano, en daarin kreeg hij onmiddellijk les. Zodoende, en ook door zijn ongekende muzikaliteit en gedrevenheid, beheerste Booker al op zeer jonge leeftijd klassieke stukken van grote componisten zoals Bach en Chopin. Veel van deze stukken kon hij bovendien uit zijn hoofd spelen. Hier ontdekken we een bijzonder contrast: een klassiek geschoolde, intelligente, zwarte jongeman die leeft in het centrum van New Orleans, de stad waar de groovende funk en jazz hun oorsprong hebben — zowat het tegenoverstelde van de blanke, statige klassieke muziek afkomstig van de andere kant van de oceaan. Maar juist dit contrast maakt Booker bijzonder en ongeëvenaard, geen enkele andere pianist wisselde de twee stijlen uiteindelijk zo moeiteloos af.
De zus van James Booker, Bettie Jean, was verantwoordelijk voor Bookers eerste kennismaking met de New Orleans pianostijl. Soms nam zij hem stiekem mee om te kijken naar de lokale muzikanten, zoals Tuts Washington of Professor Longhair, en zo raakte hij bekend met de typische New Orleans jazz, funk en boogiewoogie stijlen. Op 18-jarige leeftijd wist Booker de Pools-Amerikaanse klassieke pianist Arthur Rubinstein te overweldigen met zijn spel, die achteraf zei: “I could never play that … never at that tempo” (The Times Picayune, 1958). Gevolge zijn muzikaliteit werd Booker een veelgevraagd sessiemuzikant, en door de jaren heen speelde hij met muzikanten als Ringo Starr, Jerry Garcia, Fats Domino, John Mayall, en de Doobie Brothers. Zo groeide Booker uit tot de beste pianist die New Orleans ooit gekend heeft: Allen Toussaint noemde hem een genie, de Rolling Stones wilden dat Booker op hun boot kwam spelen, en Hunter S. Thompson vernoemde zijn schrijfstijl naar een nummer van Booker: “Gonzo”. Geleidelijk ontwikkelde Booker een flamboyante en onnavolgbare persoonlijkheid: hij kwam uit de kast, en soms flirtte hij tijdens zijn optreden met mannen die op de eerste rij zaten. Hij noemde zichzelf de “Bayou Maharajah”, de “Black Liberace”, of “The Piano Prince of New Orleans”. Hij droeg vaak pruiken en bizarre kostuums, en verzon de wildste verhalen over hoe zijn linkeroog was verloren — aan een iemand vertelde hij dat hij zijn oog had verkocht aan Ringo Starr voor 1500 dollar, vandaar dat hij een ster op zijn ooglap had; tegen iemand anders zei hij dat hij zijn oog was verloren in een gevecht; volgens zijn familie was het een ooginfectie. Ook zijn drugsgebruik nam drastisch toe (mede veroorzaakt door pijnstillers die hij voorgeschreven had gekregen nadat hij op 10-jarige leeftijd was aangereden door een busje, en Booker heeft zelfs een korte tijd in de gevangenis gezeten voor drugsbezit.
De verhalen van Bookers optredens en drugsuitspattingen zijn legendarisch: een verhaal gaat dat tijdens een optreden zijn kunstgebit uit zijn mond viel op de pianotoetsen, en zonder te stoppen met spelen wist hij deze weer in zijn mond te krijgen; een keer kotste hij een hele vleugel onder na een avond stappen; een andere keer verstopte hij marijuana onder zijn pruik om deze vervolgens op het podium tevoorschijn te toveren. Weer een andere keer verscheen hij bijna naakt, met alleen een pamper aan, op het podium van de legendarische Tipitina’s Club in New Orleans, waar hij een pistool tegen zijn hoofd hield met het dreigement dat ie zijn hersenen over het publiek zou knallen als ie niet onmiddellijk een lijn coke zou krijgen.
Al deze verhalen voeden de legende rondom James Booker, maar het zou kunnen dat dit gedrag grotendeels voortkwam uit onzekerheid: Booker had het niet makkelijk als homoseksuele zwarte man uit het Amerikaanse zuiden, en ook zijn gevoel voor muziek en speelstijl, alhoewel gerespecteerd, werden tijdens zijn leven min of meer voor lief genomen in New Orleans, het broeinest van veel verschillende talenten. Vandaar dat er een wereld open ging voor Booker toen hij tourde door Europa tussen 1976 en 1978. Lily Keber, die een documentaire maakte over Booker (waarover later meer), legt uit dat racisme en homofobie veel minder aanwezig waren in landen als Duitsland en Zwitserland, en dat het drugsgebruik ook toleranter was dan in de Verenigde Staten. Het belangrijkste verschil was echter dat Booker voor het eerst in zijn carrière écht serieus werd genomen als muzikant: het publiek in Europa was stil en aandachtig, en bovendien nog onbekend met Bookers genialiteit en veelzijdigheid, en dat inspireerde hem weer om een zo goed mogelijke show neer te zetten. Keber voegt toe dat Europa Booker niet vond misstaan in de grote concerthallen, terwijl hij in Amerika voornamelijk op tuinfeesten en op festivals speelde. “Life”, het nummer waarmee dit artikel begon, is een registratie van een van zijn live optredens tijdens deze Europese tour. Keber noemt “True”, opgenomen op het Zwitserse Montreux Jazz Festival in 1978 (en te zien op YouTube), als een absoluut hoogtepunt van Bookers kunnen. Er zijn inderdaad maar weinig muziekfragmenten waarin virtuoos spel, pure emotie en overgave, plezier en charisma op zo een manier zijn samengebundeld in één persoon.
De essentie van Bookers muziekfilosofie begrijpen we wanneer luisteren naar “Black Minute Waltz”, zijn persiflage van Chopins minutenwals, welke getuigt van Bookers genialiteit en zijn beheersing van klassieke muziek. Door het stuk volledig naar zijn hand te zetten overstijgt Booker een simpele interpretatie van Chopins compositie: de ware ervaring van muziek bevindt zich in haar unieke beleving. In dit opzicht kunnen we ons Booker alleen voorstellen in de 20e eeuw, opeens is daar de Europese, klassieke en ‘blanke’ minutenwals die rammelt en groovet, die een continent is overgevlogen om vervolgens te worden overgoten met de jambalaya, calypso en gospel die zo uniek is voor de zwarte Amerikaanse gemeenschap. Oud en nieuw, kunst en gevoel, intentie en intensiteit ontmoeten elkaar in deze smeltkroes van blank en donker, de oude wereld en de nieuwe wereld, het klassieke Europa en het exotische New Orleans. Hierin ligt tevens de essentie van Bookers muziekfilosofie: muziek wordt terugvertaald naar haar oervorm, een pure expressie en een organische ‘slice of life’, een unieke en hoogst persoonlijke ervaring in tijd. Booker weigert een jukebox te worden van zijn eigen repertoire en hierdoor raakt hij aan de essentie van een ervaring die zich exclusief tot de muzikale ervaring verhoudt. In andere woorden: op dinsdagmiddag is “Life” niet hetzelfde als op vrijdagavond.

iii. Booker in de 21e eeuw
In onze 21e eeuw hebben we een muziekfilosofie, zoals belichaamd door James Booker, meer nodig dan ooit. “De muzikale ervaring is het hart en de zin van de muzikale praktijk”, schrijft Constantijn Koopman (“Muzikale ervaring tussen overgave en distantie”), en wanneer we de muziek reduceren tot pure vorm, of een object van kennis, zoals kenmerkend voor onze ervaring van muziek in de 21e eeuw met popsterren als Madonna, Justin Bieber, Taylor Swift en dergelijke, die iedere avond proberen de ervaring van een eerdere avond te herhalen, dan ontzeggen we onszelf een directe muzikale beleving, of wat Koopman de “magische eenheidservaring” noemt (77). Booker vertegenwoordigt de muziek als ervaring, in plaats van als een ingepakt, kant-en-klaar product dat iedere keer perfect moet worden nageproduceerd. Iets breder gezegd: muziek in het hoofd van iemand als Booker is geen koopwaar om een kapitalistisch doel na te streven. Voor Booker is muziek het doel an sich; het doel en het middel worden één, ervaring en klank worden vereenzelvigd in een metafysisch huwelijk dat haar schouders ophaalt voor kritiek van buitenaf. Het buitenaf begrijpt en doet mee, óf blijft in haar onbegrip verwijderd van de idee van muziek als ervaring.
Andere voorbeelden van muzikanten die eenzelfde filosofie nastreven: Bob Dylan, die zegt over “Tangled up in Blue” dat de live versie uit 1984 van Real Live de beste is. Hij heeft het nummer honderden keren gespeeld, en daarbij heeft hij minstens evenveel veranderingen qua tekst en melodie aangebracht. Net als Booker heeft Dylan de muziek zelf als doel, waarbij de opname slechts als een momentopname geldt, en niet als definitieve registratie van de muziek. Om deze reden blijft Dylan zijn nummers herinterpreteren. In een interview met Rolling Stone uit 2001 geeft de Nobelprijswinnaar aan dat hij niet geïnteresseerd is in het idee van een muzikaal “eindproduct”:
“Well, you know, I never listen to my records. Once they’re turned in, I’m done with them. I don’t want to hear them anymore. I know the songs. I’ll play them, but I don’t want to hear them on a record. It sounds superficial to me to hear a record—I don’t feel like it tells me anything in particular. I’m not going to learn anything from it.” (Mikal Gilmore, Rolling Stone, December 22, 2001).
Een ander voorbeeld is Thelonious Monk, ook een zwarte pianist, die volledig vertrouwde op zijn muzikale intuïtie en onmiddellijke expressie, waardoor er in Monks muziek — net zoals bij Booker en Dylan — een versmelting plaatsvindt van tijd en ruimte. De muzikale ervaring is geen opgepoetste emulatie van een geïdealiseerde expressie, maar is iedere keer uniek. Alleen dan is haar ervaring trouw aan de continue verandering en inherente chaos van het leven zelf. Van Thelonious Monk komt dan ook de beroemde uitspraak, “the piano ain’t got no wrong notes” (Kelley 444). Op deze manier verwerpt Monk het traditionele beeld van schoonheid en perfectie, en wordt muziek als kunstvorm gelauwerd met een unieke autonomie over tijd en ruimte. Anders dan bijvoorbeeld bij schilderkunst is het atelier van de muzikant geen afgesloten ruimte voor zelfreflectie en meditatie, maar dient het podium als atelier, waarbij het publiek gezamenlijk getuige is van de creatie van het meesterwerk. Tenzij er een registratie is opgenomen, is het daarna voor altijd vervlogen.
Ondanks zijn unieke filosofie en meesterlijke spel, werd Booker nooit echt opgepikt in Amerika. Na zijn Europese avontuur en de bijbehorende adoratie en prijzen die hij ontving aan de andere kant van de oceaan, was de desillusie dan ook groot toen hij weer in kroegen en op feestjes werd geboekt, in plaats van in mooie theaters. Booker kwam opnieuw in aanraking met de autoriteiten, en heeft nog pianoles gegeven aan een jonge Harry Connick Jr. in ruil voor strafvermindering (Connicks vader was Bookers advocaat). Als een ode aan zijn mentor schreef Harry Connick Jr. in 1994 het nummer “Booker”, waarbij hij verscheidene pianoloopjes en -thema’s leent van de meester. In dit nummer bezingt Connick Jr. de innerlijke worsteling van James Booker: het plezier, de pijn, de frustratie, de perfectie en Bookers imperfecties: “now you know why Booker died of a broken heart”. Inderdaad, Booker overleed in 1983, op 43-jarige leeftijd, in de wachtruimte van het New Orleans’s Charity Hospital, zittend in een rolstoel, wachtend op medische hulp.
Twee jaar geleden organiseerde ik een screening van een fantastische documentaire over James Booker, getiteld “Bayou Maharajah” (2016), en gemaakt door de uit New Orleans afkomstige Lily Keber. De documentaire werd afgespeeld in het piepkleine Torpedotheater in Amsterdam, en interessant bleek dat Booker nog steeds geliefd is en geadoreerd wordt, weliswaar door een klein groepje mensen. Tickets waren binnen een week uitverkocht, en mensen moesten worden geweigerd aan de deur. Ook was niemand minder dan Anton Corbijn aanwezig, die in de jaren ’70 de in dit artikel vertoonde foto van James Booker maakte. Achteraf was er een Q&A met Lily Keber zelf, die met 9 uur tijdsverschil de moeite had genomen via Skype allerlei vragen te beantwoorden. Roel Spanjer, Hollands eigen pianoprins (op dat moment druk met een tour langs de theaters met Leo Blokhuis en Ricky Koole met een show ter ere van New Orleans), en ikzelf, speelden stukken van Professor Longhair, Dr. John, Ray Charles, en vele andere helden. Op deze manier hebben we hopelijk een voetnoot geplaatst in de geschiedenis van New Orleans’ James Carroll Booker III, misschien wel de beste, en zeker de meest excentrieke pianist die de wereld ooit heeft gekend.
Bibliografie
James Booker: The Troubled Genius of James Booker. Directed by Lily Keber, 2016.
Gilmore, Mikal. “Rolling Stone, July 17, 1986.” Bob Dylan: The Essential Interviews, Jonathan Cott (red.), Simon & Schuster, 2006, pp. 355-370.
Keber, Lily. “James Booker: Return of the Bayou Maharajah”. Aquarium Drunkard, Sept. 2016,https://aquariumdrunkard.com/2016/09/01/james-booker-return-of-the-bayou-maharajah/. Accessed 12 November 2019.
Kelley, Robin D.G. Thelonious Monk: The Life and Times of an American Original, Simon & Schuster, 1976.
Koopman, Constantijn. “Muzikale ervaring tussen overgave en distantie”. Welke taal spreekt de muziek: Muziekfilosofische beschouwingen, Erik Heijerman en Albert van der Schoot (red.), Uitgeverij DAMON Budel, 2005, pp. 67-77.