Portret van Hille Kwakman, 1909, Willy Sluiter, olieverf op doek, 44 x 37 cm
(Collectie Lieveland)

Toen ik dit portret in 2009 in het Zuiderzeemuseum zag, bleek ik op slag verliefd op een meisje dat mijn overgrootmoeder had kunnen zijn. Die mild spottende zelfverzekerdheid en die zachte jeugdigheid in haar bovenal warme ogen ontroerden mij zeer. Steeds weer en elke keer meer. Volgens schilderdocent Jan Stroek gebruikte Sluiter gebrande omber en sienna voor die indringende okergeel-bruine kleur. Hillegonda is hier op haar zondags of in heur werkgoed. In mijn horecatijd zag ik dat onze klederdracht geknipt is voor jonge, frisse meiden. De schrijver en met ‘peinture barbarisme’ geafficheerde beeldend kunstenaar Jan Cremer – nimmer afkerig van wat provocatie ‘pour épater les bourgeois’: ‘Rembrandt? Wie is dat? Ik heb geen verstand van sport.’– , vond Volendammer vrouwen in klederdracht de allermooiste. Om de aandacht niet van gezicht en vooral ogen af te leiden, is de kraplap links en rechts abrupt en schijnbaar achteloos met twee witte, schitterende penseelstreken afgebakend. Ook dat felle rood-wit-blauwe kleureffect rechts van haar gezicht is vernuftig. Van haar ogen word je er direct naar toe getrokken. Die blos op haar wangen gaat niet samen met die schalkse blik in haar ogen, maar natuurlijk weer wel perfect met die vermiljoenrode mond! Ze heeft het waarschijnlijk warm gekregen van de zon die door het raam op dat prachtige ultramarijn blauw van haar kraplap schijnt. Zelfs haar kin heeft er kleur van gekregen. Dat blauw contrasteert fraai met die siennakleurige achtergrond waar Sluiter bij zijn portretten overigens vaak voor kiest.
In Willy Sluiter Aan Zee (2013) schetst Yvonne Van Eekelen zijn ontwikkeling van een tonale strandschilder tot een uitbundige colorist. Dat proces had zich hier dus al voltrokken. Hij tekent ook niet, hij schildert, doet alles met kleur, alleen de bruine lijn boven op de kraalketting direct onder haar linkeroor vormt een duidelijke uitzondering. In zijn kleurgebruik zoekt hij duidelijk het contrast. Volgens Jan Stroek kan hij met deze sienna-kleurige achtergrond bij het verder vormgeven van het gezicht zijn opties zolang mogelijk open houden. Zie ook het hierna nog te bespreken Portret van een oude visser (1917, Collectie Zuiderzeemuseum) en Portret van koningin Juliana (1948, Collectie Museum Het Valkhof, Nijmegen). Van wat ik van hem heb gezien, vind ik dit Sluiters meest overtuigende portret. Zelfs beter dan die twee bekende pastellen van Hille Butter, die volgens journalist Brusse ogen had als ‘de havenlichten van Volendam’. (1915, Zuiderzeemuseum) en (1917, kunsthandel Mark Smit, Ommen). Brusse gebruikt hier een jaloersmakende metafoor.
Delicate transitieperiode
De weleens geuite kritiek vanwege zijn te kort schietende empathie en zijn oppervlakkigheid juist ten gevolge van zijn sterke tekenen – hij werd een natuurtalent genoemd – weerlegt Sluiter hier wat mij betreft volledig. Nog sterker wordt het mijns inziens door de twijfel die dit portret oproept: ‘is dit een meisje of al een vrouw?’ Het nog-niet, het zowel-als-ook, kortom het onbepaalde is hetgeen mij hier blijft intrigeren. Sluiter ving het moment waar een meisje vrouw wordt en vervolgens weer even meisje. Een delicate transitieperiode van soms niet langer dan een maand, die in elke cultuur als risicovol wordt beschouwd, en daarom doorgaans wordt gesymboliseerd door een rite de passage. Tijdens het verlaten van de Openbare Bibliotheek in Amsterdam keek ik eens, dat dacht ik tenminste, naar een jonge vrouw die galant die brede betonnen trap afliep; totdat ze beneden aangekomen plotseling weg hinkelde. Een kunstschilder is ook een geschoolde voyeur, die een toeschouwer in dezelfde rol kan dwingen. Dit verklaart deels de ophef rond Manets Dejeuner sur l’herbe (1863, Collectie Musée D’Orsay, Parijs). Deels, want de Franse socioloog Bourdieu (1930-2002) trekt er achthonderd (!) pagina’s voor uit om deze ‘symbolische revolutie’ te duiden. Alsof Manet expres op alle knoppen tegelijk had gedrukt.
Over betoveringen in combinatie met voyeurisme gesproken; terugdenkend aan die Amish-gemeenschap speelt Hille voor mijn geestesoog plots in die adembenemende scène uit Peter Weirs Witness (1985), waarin de ondergedoken rechercheur Harrison Ford zijn blik niet kan afwenden van die niet op haar mondje gevallen, kuise doch smeulende Amish-vrouw Kelly McGillis, die boven een tobbe water haar welgevormde bovenlijf aandachtig inzeept met zo’n ouderwetse, natuurlijke spons. Een douche hadden ze niet. En dit heeft ook wel wat. McGillis heeft deze tweede filmrol nooit meer overtroffen, en daar heb ik inmiddels vrede mee. De regisseur uit de twintigste eeuw is de evenknie van de schilder uit de negentiende eeuw. Vaak zijn films qua beeldtaal gewoon een aantal schilderijen achter elkaar. Het prachtige Mr. Turner (2014) met een fabuleuze Timothy Spall (Gouden Palm, beste acteur, 2014) is een in dit kader toepasselijk voorbeeld.
Van dit portret kijkt Hille Kwakman mij aan alsof zij mij volledig doorziet, en dat vind ik heel aantrekkelijk in vrouwen. Dit werk draait volledig om die veelbesproken spiegels van de ziel. ‘Als ik in haar ogen kijk, ben ik de weg heel even kwijt’ (Laura, Jan Smit). Ik verdrink erin. Wordt dat ‘halo-effect’ rond haar gezicht wel geheel door de zon verklaard, of wil Sluiter haar uitstraling wat extra kracht bijzetten? Bij een goed portret komt de afgebeelde als het ware uit de verf, merkte Jan Stroek op. Research naar Hille Kwakman doen had deze betovering kunnen verbreken. Omdat ik op betoveringen vrij zuinig ben, besloot ik om dat maar niet te doen. Haar blik verraadt ook gevoel voor humor. Volgens Walter Benjamin staart een schilderij op haar beurt ook haar beschouwer aan. In Marlene On The Wall (1985) schetst de Amerikaanse singersongwriter Suzanne Vega het effect van de blik van Marlene Dietrich vanaf de poster aan de muur: ‘Marlene watches from the wall / Her mocking smile says it all / As she records the rise and fall / Of every man who’s been here / But the only one here now is me / I’m fighting things I cannot see / I think it’s called my destiny / That I am changing / Marlene on the wall.’ Hille Kwakman lijkt, terwijl zij mij aankijkt, een gevleugelde uitspraak van mijn vrouw te gaan bezigen: ‘Goed idee! Maar we gaan het niet doen!’ Dat je deze struise dame geen knollen voor citroenen verkocht, zag ik direct. Mijn eerste eis aan een potentiële geliefde: een vrouw die haar mannetje staat! Want als echte knul was je vóór 1896 soms weleens een half jaar weg van huis, want op zee. En in die tijd zaten ze bij thuiskomst de eerste week in de kroeg, waarbij ze nooit écht helemaal nuchter werden. Je stond er als vrouw kortom vaak alleen voor.
Decadente Casanova
Hillegonda betekent strijd. Onze namen betekenen nagenoeg hetzelfde! Dat moet toch haast wel een teken van boven zijn? Vikingen hadden overal een grote mond, dronken uit de schedels van overwonnenen maar gingen thuis via het kattenluikje naar binnen. En dat werkte daar goed. Door haar maritieme verleden schijnt Zweden de meest feminiene cultuur ter wereld te zijn. Al zeven jaar is ons halve college van b & w voor veertig procent vrouwelijk én afkomstig uit de kom Volendam. De enige Volendammers die onze Staten-Generaal haalden, zijn Jacoba de Blécourt-Maas (VVD, Eerste Kamer) en Mona Keijzer (CDA, Tweede Kamer). In Zweden versiert de vrouw de man. Die betovering door Hille Kwakman zou mij nog parten kunnen gaan spelen wanneer ik mij als een soort tijdreizende vlinder naar 15 juli 1909 zou laten beamen, om nog precies één maand de tijd te hebben om haar te kunnen vragen of ze met mij die kermis op wil. Dan zou ik trouwens eerst bevriend moeten raken met een groepje jongens, want met zijn tweeën gaan was toen ongebruikelijk. Als ik in 1909 aankom, kan ik het beste direct bij Spaander gaan solliciteren. Gezien de al geruime tijd zeer slechte vangsten, vraag ik me trouwens ook wel af of het kermisfeest wel zo uitbundig zal zijn. Ze zal trouwens toch niet al vaste verkering hebben? Of moeten werken met kermis? Zouden ze dat toen ook al bedakken hebben genoemd? Voor wat betreft het daadwerkelijke contact leggen, moet ik er maar vanuit gaan dat sommige gebruiken – waaronder de hofmakerij – in essentie misschien wel grotendeels hetzelfde zijn gebleven. Wat kan ik anders doen dan putten uit mijn eigen ervaring?
Mijn destijds nog maagdelijke Sanderoetje – zo’n maagdelijkheidscultus is wat overdreven maar dat onbezoedelde heeft ontegenzeggelijk charme, al zij de Here geloofd en geprezen dat Hij mij heeft verlost van dat onder de onzen zo beruchte Madonna-hoer complex – Sandra dus, spotte ik november 1998 op de eerste en laatste Bedakkedag (live-muziek in deelnemende café’s) in de Wir-War, het etablissement dat trouwens direct valsspeelde met een discjockey in plaats van een live-band, alwaar ik haar teneinde de kennismaking te kunnen intensiveren even diende los te weken van elf chaperones, die in mij stuk voor stuk een soort decadente Casanova zagen, een homme fatale die zijn prijzenkast op lichtzinnige wijze wel even ging verrijken met de eerbaarheid van hun juist om die reden zo gekoesterde Benjamina, en dat alles omdat die heel gekke meneer even niks anders te doen had! Een klassieke liaison dangereuse luidde het vrijwel unanieme vonnis. Klinkklare onzin zo bleek later. Maar daar heb je zo weinig aan. En denk erom, wij hadden geen walkie-talkie! De grootste kans op weerzien was de week daarna op exact hetzelfde tijdstip in dezelfde gelegenheid, en u raadt het al, wederom inclusief keizerlijke garde. Een wonder dat we mekaar ooit te pakken kregen. Dat koosnaampje, Sanderoetje, nam ik trouwens over van haar oma zaliger, Gaartje van de Prop (1915-1990) van de Calkoengracht 7. Sanderoetje bleek in de veilige luwte van haar vriendinnenploeg het ‘hard-to-get’ tot kunstvorm te hebben verheven. En dat vindt zij nog steeds spannend. Had ik haar eindelijk alleen in dat Blokhutje, bleek ze al weer naar boven ‘omdat ik te lang weg bleef bij het halen van het drinken’. Kortom, als dit al lukte, moet ik in het geval van Hille Kwakman toch ook een kans maken? Het is altijd goed om jezelf moed in te spreken. Te weinig afgewezen betekent te weinig gevreeën. Laten u en ik voor mijn gemak trouwens ook even afspreken dat ik misschien wel zevenenveertig ben, maar er als dertig uitzie, de leeftijd die ik had toen ik de tweeëntwintigjarige Sandra ontmoette, en dat mijn vaderlijke werkgever Leendert Spaander mij handig koppelde aan een bestaande vriendenploeg uit 1909. We zijn nu toch al aan het fantaseren. Want Hilles vriendinnen, die waarschijnlijk eerder dan mijn nieuwe vrienden spijkers op laag water gaan zoeken, zullen een nog lastigere hindernis blijken dan Sandra’s vriendinnen: nu kom ik letterlijk uit een ander tijdperk! En door die afgelopen honderd jaar feitelijk van een andere planeet. Als ik dat voor hen niet kan verbergen, ben ik kansloos. De sixties, Dylans The Lonesome Death Of Hattie Caroll (1963), Bertolucci’s Last Tango in Paris (1972), Ferreri’s La Grande Bouffe (1973), Francis Ford Coppola’s Apocalypse Now (1979), Robert Bentons Kramer versus Kramer (1979), Thomas Vinterbergs Festen (1998) of Sam Mendes’ American Beauty (1999), het zijn verboden gespreksthema’s. En dat met mijn enthousiasme, zeker tijdens zo’n borrel na het werk. Zelfs chansonnière Rina Ketty (1911-1996) kennen ze niet! En ik kan wel acteren, maar niet elke rol ligt mij even goed. Dat wordt nog wat.
En wat als alléén Hille mij doorziet, en ze stemt in onder de voorwaarde dat ze dan daarna met mij mee mag naar de kermis in 2015? Wat dan? Dat kan ik haar toch niet aandoen? Natuurlijk zou ze vier dagen geen seconde van mijn zijde wijken; maar wel met open mond en uitpuilende ogen, totaal verbouwereerd, starend naar onze tot in elk haarvat geësthetiseerde wereld, en de nogal liederlijke, seksueel vrijgevochten sfeer die dat met zich mee lijkt te brengen. En hoe neemt ze het op, dat er van haar wereld, behalve wat onroerende zaken, bijna niets meer over is? Misschien is ze wel ontroostbaar. En dan moet ik gaan uitleggen dat het allemaal beter is zo? Driewerf neen. Oftewel: mooi niet! Maar goed, als je er eenmaal voor staat, en ze blijkt net zo’n spijkerharde en gewiekste onderhandelaar als Sandra, kan het een en ander nog lastig genoeg worden.
Want via dit portret staart via Hille Kwakman natuurlijk ook mijn eigen geschiedenis mij aan. Waar droomde Hille van? Zouden haar dorpsgenoten – indien zij die keuze hadden gehad – hun vissersbestaan hebben ingeruild voor Volendam anno 2015? De Groningse cultuurfilosoof Thijs Lijster: ‘Zodra we ontdekken dat onze tijd niet overeenkomt met de manier waarop onze voorouders hem gedroomd hadden, beseffen we dat ons iets te doen staat – Walter Benjamin noemde dit onze zwakke messiaanse kracht.’ Volgens laatstgenoemde zouden we ons dus enige moeite moeten getroosten om de wensen van onze voorouders waar mogelijk alsnog in vervulling te laten gaan. Omgaan met geschiedenis is niet alleen een wetenschappelijke discipline, het vormt een ethisch-religieuze plicht, aldus Benjamin. Heb ik mezelf voldoende ingespannen om Hilles dromen uit te laten komen? Een logische wens van haar lijkt mij toch dat er, dus los van die onroerende zaken, ook iets van haar geestelijke wereld behouden is gebleven. Al was het alleen maar het feit dat het met zo’n man doordeweeks op zee ook wel lekker rustig was.
Stichting d’Garnkwak
Over een respectvolle omgang met het verleden gesproken. Die Volendammers die de voornaamste oprichter van de Stichting d’Garnkwak, Tom Van Der Wouden, toen hij die houten VD172 in de haven aan het restaureren was, vanaf de Dijk toeriepen: ‘Gooi toch weg die ouwe troep’, waren die hem aan het jennen, of hadden ze er werkelijk niks van begrepen? Dat laatste kan echt hoor, in het wild kom je hoogst curieuze exemplaren tegen! Tom Van Der Wouden vertelde mij eens dat hij iets met Volendam heeft omdat zijn ouders er vanuit de stad naartoe verhuisden nadat hen was verteld dat ze kinderloos zouden blijven. Aan het Noordeinde, waar mijn aldaar geboren vader ook nooit over uitgepraat raakte, lukte het plots wel. Voor Tom van der Wouden voelde het alsof hij zijn bestaan aan Volendam te danken had. Hij wilde blijkbaar iets terug doen. Een verfrissend idee wel. Want staat het behoud van authenticiteit niet op gespannen voet met onze grootste kracht, winstmaximalisatie op de korte termijn? Maar hoe krijg je dit uitgelegd aan ondernemers die handelen alsof het sprookje Volendam geen onderhoud nodig heeft, of ondernemers die erop rekenen dat het hun tijd wel zal duren? We hebben het hier over de verkapte kruideniers en neringdoenden. Om nog maar te zwijgen over een enkel sluw exemplaar dat tegen een bodemprijs een cultuurminnend imago cultiveert, terwijl per saldo de toets van maatschappelijk verantwoord ondernemen niet eens wordt doorstaan. In wielerjargon: linkeballen. Of ondernemers die zijn gespecialiseerd in het interen op iets wat eigenlijk van ons allemaal is: Volendams goodwill. In de populaire muziek een beproefd recept. De navolging van St. Maarten is niet iedereen gegeven maar voornoemd gedrag staat er wel erg ver vanaf. Nog even iets over dat altijd alles weer toedekkende, alle plooien weer gladstrijkende bacchanaal dat ook wel bekend staat als de kermis. Stonedhendrix noemde de lokale kok Dwarsix dat ooit. Sluiters Kermis in Volendam (Collectie Art Hotel Spaander) hangt rechts in de hoek van het restaurant van Spaander. Hij durft hier een vrij grove penseelstreek te hanteren. Een gemis aan nuance brengt soms verfrissende effecten teweeg. Jannig Kwakman kan het meer waarderen dan Jan Stroek. De dieptewerking in dit schilderij wordt veroorzaakt door twee samenwerkende factoren. Rechts voorin dat repoussoir (voorwerp op de voorgrond) in de vorm van die twee op de rug geziene mannen en linksachterin die met atmosferisch perspectief geschilderde lichtval. Een lichtval die mij overigens doet denken aan Bal du moulin de la Galette (1876, Musée D’Orsay, Parijs) van de Franse impressionist Pierre-Auguste Renoir (1841-1919). Alleen dit werk van Sluiter is de moeite van een bezoek aan Spaander al waard. Voor Renoir, die Volendam in 1898 bezocht, zou de Volendammer kermis ook het beste onderwerp zijn geweest. Maar Renoir zat toch meer in het ‘stadse madammen métier’. Jan Stroek vond Willem Maris Jakobszoons aquarel Kermisvierders te Volendam (1907, Collectie Art Hotel Spaander, in de herberg) ook heel sterk, en dan vooral vanwege het ongeposeerde, ongedwongen karakter. Augustin Hanicotte neemt in zijn De Kermis in Volendam feestvierende vrouwen aangegapen door hun eigen mannen als onderwerp (eigenaar onbekend, zie Veurmans Volendammer Schilderboek, afbeelding 77). De afbeelding is niet goed genoeg om de kwaliteit van het schilderij echt te kunnen beoordelen.
Onze Jan ‘Willy’ (J.W.) Sluiter moet trouwens worden onderscheiden van de invloedrijke, experimentele modernist Jan (J.C.B.) Sluijters, die Volendam immers ook eens bezocht. Yvonne Van Eekelen omschreef Willy Sluiter als een kameleon die allerlei stijlen gebruikte, en ze ook in één schilderij kon vermengen. In haar ogen bleef hij echter een navolger, een eclecticus, geen vernieuwer. Wat dit laatste betreft het tegenovergestelde van Jan Sluijters dus. Uit mijn keuze voor twee Willy Sluiters (zie Portret van een oude visser in deel II) blijkt dat hij mij wel weet te raken. Maar de straatnaam Jan Sluiterstraat zorgt voor verwarring. Ondanks het feit dat het herdopen van een straat een bureaucratische nachtmerrie zal zijn, zou het hem wel meer recht doen: Willy Sluiterstraat. Zoals in Katwijk.
_________________________________________________________________________________________________
Dit derde deel is eerder gepubliceerd in Cultureel Magazine 2Rewind 2015