Als kind wilde ik striptekenaar worden. Of zelfs tot rond mijn 15e, maar muziek en boeken verdrongen langzamerhand mijn liefde voor tekenen, stripboeken en de onrealistische droom die ik koesterde. Tot mijn spijt ben ik eigenlijk nooit meer teruggekeerd naar deze jeugdliefde. Ik verlang er nog wel steeds naar. Wat kon ik ervan genieten. Mezelf verliezen in de avonturen van Suske en Wiske (de vroege periode), Kuifje, Blake & Mortimer, Rik Ringers, Ravian, Spider-Man en ontelbaar veel anderen. Wat een werelden, wat een prachtige werken. Gelukzalige herinneringen.
Voor mijn artikel in de nieuwste editie van en-Clave wilde ik deels ter ere hiervan terugkeren naar de gloriedagen van de Franse strips. Het ontstaan en de superioriteit van deze traditie ten opzichte van de Amerikaanse. Vooral wilde ik ook de kracht van een eindig oeuvre benadrukken. Dat het altijd beter is ergens op een gegeven moment mee te stoppen. Dus niet zoals gewoonlijk in de Amerikaanse traditie dat iets tot in den treuren door de strot wordt geduwd in oneindige nieuwe herzieningen van hetzelfde waardoor het originele concept langzaam zijn glans begint te verliezen (denk aan Star Wars, Spider-Man, Star Trek, Batman, Avengers). Allemaal dankzij dat merkwaardige fenomeen copyright. De bergen poen die voorspelbare herhaling brengt. Hoe nieuwe creativiteit door de almachtige monopolisten wordt verdrongen, veroordeeld tot marginaal effect.
Maar zoals altijd met artikelen die ik schrijf, nam alles een andere wending. Positief wel. Mijn stuk begon langzaam te gaan over de rol die de principes van strips voor het overdragen van informatie kunnen spelen. Strips werden in mijn jeugd al gezien als minderwaardige lectuur, kinderachtig of suf, maar tijdens mijn onderzoek stuitte ik op de interessante constructie van strips. Ik had er nooit bij stil gestaan dat strips zo snel zoveel konden communiceren. In Strips van Straks laat ik aan de hand van voorbeelden de magie en kracht van de beeldconstructies zien. Hieronder een voorproefje.
(Uit het nieuwe magazine en-Clave, nu te koop bij Jan Cas Sombroek, Primera Volendam en Boekwinkel ‘t Pakhuys Edam)
De plus van strips
Strips zijn veel meer dan veredelde storyboards. Het feit dat de populariteit van lezen afneemt en dat het internet en “platte” beeldtaal onze hersens die in staat zijn tot de intelligente aandachtige vorm van lezen zo verlamt kan prima worden gepareerd met een strips die én de hersenen op interessante wijzen activeert én hiermee snel boodschappen accuraat kan overbrengen. De beeldtaal kan immers worden versterkt door wat er na dit eerste visuele effect nog op de pagina wordt gezegd. In de tekst kan de verduidelijking of nuance worden aangebracht. De kunst van strips zou dus wel eens de basis van het nieuwe lezen kunnen vormen. Voor iedereen die niet zo bekend is met stripboeken en iedereen die nog niet precies begrijpt wat ik bedoel, schotel ik hier wat treffende voorbeelden voor rond de kracht van strips die laten zien waarom we het medium breder kunnen – en moeten – gaan toepassen.
Een geschiedenis van strips is te veelomvattend, maar enkele grote helden die je niet over het hoofd mag zien zijn Winsor McCay, Hergé , Edgar P. Jacobs, Art Spiegelman, Alan Moore en Scott McCloud. Hoewel mijn liefhebberij ligt bij de Franco-Belgische strips en traditie, focus ik hier op de Amerikaanse grootheden uit dit rijtje, omdat zij door middel van hun striptekeningen ijzersterk uitleggen hoe strips precies werken.
Kennisoverdracht in een veelvoud aan leesrichtingen
Pionier Winsor McCay (1869-1934), speelde met de kunstvorm en zijn legendarische strip ‘Nemo in Slumberland’ zocht de grenzen op van wat kan met strips en begrijpelijk blijft voor de lezer. Deze strips werden door recenter striptekengenie Art Spiegelman (1948), bekend van het door hem opgezette avant-garde stripmagazine RAW en het meesterwerk ‘Maus’, een graphic novel over de Holocaust, als voorbeeld gegeven voor hoe we in een oogopslag strips in een veelvoud richtingen lezen.
Afbeelding 1 geeft McCays strip en de leesrichtingen die een lezer registreert weer. Allereerst is de strip uitermate slim opgezet. De vorm laat direct zien waar de strip over gaat. De groei en de hoogte van het opklimmende bed en de beweeglijkheid ervan vallen meteen op. Als we de strip lineair lezen komen we tot de clou, maar dat kwamen we ook al bij een horizontale blik. Zelfs met een diagonale leesblik pikken we deze op gezien het begin het einde hetzelfde frame zijn met de variatie dat Nemo aan het begin droomt en aan het einde uit zijn bed is gedonderd van alles wat er tussen in is gebeurd. Ook dit – wat droomde Nemo waardoor hij déze keer uit bed is gevallen? – is ons al gelijk duidelijk doordat de gebeurtenis en de verticale extreme weergave ervan zo in het oog springt. We hoeven de strip dus eigenlijk niet eens te lezen, een aandachtige blik communiceert al genoeg.
Afbeelding 1. Leesrichtingen van Winsor McCays strip.
Leesrichtingdiagrammen door Bill Kartalopoulos, copyright 2014
Benieuwd naar de rest van het artikel? Koop dan nu enClave Cultureel Opinieblad bij Boekwinkel ‘t Pakhuys, Jan Cas Sombroek, of Primera Volendam!